Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [20]Wee dien, die zijn huis bouwt [21]met ongerechtigheid, en zijn opperzalen [22]met onrecht; die [23]zijns naasten dienst om niet gebruikt, en geeft hen zijn [24]arbeidsloon niet! 20. Of, hei, o gij, die, enz. dit, alsook het volgende, ziet op den koning Jojakim [zie onder vs.18], die beschuldigd wordt van pracht, overdaad, onrechtvaardigheid, gierigheid en tirannie. 21. Hebreeuws, met niet gerechtigheid; dat is, met gene gerechtigheid, of zonder gerechtigheid. 22. Hebreeuws, met niet recht. 23. Of, zich dient van zijnen naaste, gebruikende zijnen arbeid, of hem dwingt te dienen; vergelijk onder hfdst.25 vs.14, en hfdst.27 vs.7, en hfdst.30 vs.8, en hfdst.34 vs.9. 24. Hebreeuws eigenlijk, werk, of arbeid; dat is, arbeidsloon, gelijk Num.22:7, waarzegging, of voorzeggingen, voor, loon der waarzeggingen; zie wijders Lev.19:13; Jes.49:4; Ezech.29:20.